top of page

Columns

Sinds enkele jaren schrijf ik voor het tijdschrift Les. In een column probeer ik mijn eigen impressies te verwoorden over wat ik meemaak als OKAN-leerkracht. Vanuit mijn standpunt beschrijf ik wat er leeft bij de leerlingen, leerkrachten of in onderwijs en maatschappij in het algemeen. Het is een uitdaging om met weinig woorden veel proberen op te roepen. Sommige van de columns kan je op deze website nalezen.

Happy people have no stories

 

We lezen verhalen. Bekende sprookjes en universele verhalen of lokale folklore. Verhalen over dappere meisjes, over -tig redenen om te laat op school te komen, over klein geluk, over dieren die hoeden stelen. En ook een keer over een jongen die boeken opat in plaats van ze te lezen. Dat boek moest ik bij de bib inleveren met een tandenafdruk in de  kaft. 

​

We maken verhalen. Van enkele zinnetjes tot kleine boekjes. Met schuddebollen (dat leg ik nog wel eens uit) of verteldobbelstenen met trollen en drollen. Op basis van een herinnering, aan de hand van foto’s. Fantasieverhalen en uit het leven gegrepen verhalen. Verhalen over djinns in huizen, over slechte bazen, over het moment in ons leven dat we mee willen nemen over de dood heen.

​

Kan ik tijd spenderen aan verhalen? Wat met klinkers verenkelen, medeklinkers verdubbelen of suffixen herkennen, is dat niet dringender?

​

Kan het ook over oorlog gaan? Ja, maar de hoop moet uit de doos van Pandora. Het verhaal dat we lezen over de vernielde bib van Basra, gaat ook over hoe één mens het verschil kan maken. 

We vertellen verhalen. Welke woorden horen bij oorlog? De verhalen komen ook nu weer vanzelf. Verhalen over gebombardeerde huizen en getroffen familieleden. Ik zie kleine Ahmed  in Palestina naar school fietsen tussen het tumult van geschut.  Ik hoor hoe geweerschoten Iraakse huwelijken opluisteren. Want iedereen heeft daar een wapen, ook jonge kinderen.  Maimoonah is stil. Plots zegt ze: ‘Ik heb een vraag. Waarom wil de Taliban mensen dood?’ Ik blijf het antwoord schuldig. Het verhaal dat ze me vervolgens vertelt, gaat door merg en been, blijft spoken. 

Later lezen we sommige uitspraken van de klas in tekstballonnen bij hun foto’s.  Algemene hilariteit. Gezien de ernst van het onderwerp, staar ik blanker dan ooit de klas in. ‘Haha, Sajjad is hier nog een kindje. Geen snor!’, wijst er eentje. Dan begrijp ik het. De foto’s van de leerlingen dateren van vorig jaar. Kinderen werden pubers. Dat is nu even het eerste wat de klas bezighoudt, de zwaarte van het thema ten spijt. Volgende keer lezen we fragmenten uit Anne Franks dagboek. Een meisje in oorlogstijd, maar ook een doodgewone puber. Die verliefd werd en met haar uiterlijk worstelde. Die rebelleerde, het leven wou omarmen en doen zegevieren. ‘Ondanks alles geloof ik in de innerlijke goedheid van de mens.’ Dat is dus de kracht van verhalen. 

Mag ik hun verhalen delen? Is het vreemd dat het soms haast onoorbaar aanvoelt,  de stroom van films, boeken en muziekstukken met vluchten en de vluchteling als thema? Alsof het bijna gaat om heling van verhalen, na alles wat hen al werd ontnomen. Happy people have no stories. 

Voor mezelf ben ik er min of meer uit. Ook ik heb mijn bescheiden verhaal. En als het te pas komt, deel ik er flarden van. Maar wat belangrijker is: deze jonge mensen moeten een eigen stem krijgen. 

Dus maken we verhalen. Verenkelen en verdubbelen kan dit keer even wachten.

MY WORD IS MY POWER (when life gets lower, we get higher)

 

De cijfers gaan omhoog. De verkeerde cijfers.

Honderden grindewallen spoelden aan voor de kusten van Tasmanië. Het aantal natuurrampen verdubbelde in twintig jaar tijd. Er zijn te veel overlijdens.

Dit is niet het nieuws dat we wilden horen. Moeilijk om niet te gaan somberen. Wat was dat alweer over de hoop die in de doos van Pandora moet blijven?* Now practice what you preach, girl.

Het was wennen en nog steeds. Nu alle extraatjes wegvallen, vraagt het veel creativiteit om de boel op te leuken. Sommigen zijn daar blij om. Zo niet ik. Back to basics? Geef mij maar wat toeters en bellen. En hoe kan je jonge mensen op hun trajecten begeleiden als ze nauwelijks de klas mogen verlaten? Maar goed, we geven weer les. We leren en discussiëren. We houden onze jas en onze mondmaskers aan en we gaan ervoor. 

​

Ik schaam me een beetje. Ik zei eerder wel dat het begrijpelijk was: dat de motivatie om te leren slinkt als je zo lang onderweg bent. Als je eerst enkele jaren Frans hebt geleerd in Wallonië. Of Engels in het Oost-Europees vluchtelingenkamp. Of Turks op de Turkse schoolbanken en werkplaats. Of Turks én Deens én Frans. En als je dan opnieuw ‘mag’ beginnen: ik, lat, map. Terwijl je vijf jobs hebt gehad, mensen hebt zien sterven, zoveel bagage draagt.  Ik kan het me amper voorstellen.

‘Wij hier’ voelen nu al hoe het begint te wegen: de inperking van onze vrijheid, de zorgen. We zijn snel geprikkeld en worden boos en verongelijkt, verbannen uit ons kleine paradijs. Maar we ervaren slechts een schijntje van wat velen van onze leerlingen en hun gezinnen al zo lang ervaren: wachten, onzeker zijn over wat morgen brengt, je familie lang niet zien, leven in angst. Respect voor hen, zeg ik.

​

Ik ben ook een beetje sprakeloos, verweesd. Daarom: laat mij de leerlingen aan het woord laten. Het valt me telkens weer op hoe ze het hart op de tong hebben. Hoe ze ons leerkrachten zo snel vertrouwen. Verfrissend – en vervelend – puber zijn. Hoe ze me helpen vooruit te kijken en verder te doen. Omdat ze jong zijn en de toekomst in pacht hebben. Omdat de les soms gewoon saai is, maar soms ook een lach en een traan en een wereld op zich.

We hebben samen gezocht naar wensen voor later. Op basis van een eenvoudig verhaal en geïnspireerd door een hartverwarmend filmpje van een Leuvense reguliere school**. 

Hier komen  de woorden van de leerlingen voor de donkere dagen. Wensen over wat ze zouden willen doen als ze terug zouden kunnen: naar hun land, hun familie. Wensen ook voor later. Waar kijken ze naar uit Post Corona? Waar hopen ze op of dromen ze van? Wat is hun perspectief?

 

Ik wil graag mijn huis en tuin terugzien in Syrië, maar het huis is een beetje kapot. (Hassan)

Ik wil graag mijn papa terugzien in Columbia. (Sebastiaan)

Ik wil nog eens mijn oude vrienden uit mijn land zien. (Darin)

Ik wil graag mijn overleden zus ontmoeten. (Julian)

Moeilijk, prachtig, kaboom.

 

Einde schooljaar 2020/21. Ik loop over de Antwerpse Meir en laat mij door een gewiekste snaak overhalen tot een maandelijkse donatie voor een goed doel. Inclusief een gratis kort maar goed gesprek. ‘En is dat moeilijk, lesgeven aan OKAN?’ In gedachten keer ik terug naar de laatste les eerder die dag: feest in het park. Met onder andere een uitvergrote versie van lievelingsspel Kaboom. Opdracht: je moet woorden op houten stokken correct lezen. Woorden met achtervoegsels -ig en -lijk. Nuttig, zalig, grappig. 

‘Het is moeilijk om ze te laten gaan,’ antwoord ik. ‘Je hebt ze maar zo’n korte tijd en het lijkt nooit genoeg wat je kan doen’. Moeilijk, eerlijk, gevaarlijk. 

​

Waarom doe je dit beroep en is het waar dat goed genoeg volstaat?

In mijn lade zitten cadeautjes, net als in die van jullie. Een iets te sterk parfum, een iets te opzichtig sieraad. Een pennenzak die mijn eigen kerstcadeau van vorig jaar blijkt te zijn. Een kanten blouse type middelbare leeftijd, die ik kreeg bij het bezoek van drie zussen en een jonge collega. De collega kreeg een fris kleedje. Maar daar doen we het niet voor.

In mijn in-box zitten appjes, net als in die van jullie. ‘Goedemorgen, mevrouw’. Zeven uur ’s ochtends, dat zal Pashtana zijn. Aan mijn muur hangen kaartjes, net als bij jullie. ‘(Jij bent) altijd blij!’ schrijven ze mij. Helaas, nee: ook triestig, lastig, zorgelijk. Maar omdat zij het schrijven, wordt het toch een beetje waarachtig. Deal dan, ik ga voor blij-maker. Dankjewel.

Deze groep laat ik nog meer node gaan, ook omdat corona op een vreemde manier een band schiep. 

Vorig jaar vertrok Sajjad. Hij begon aan een beroepsopleiding. We geloofden in zijn kunnen, maar zijn schoolse attitudes lieten veel te wensen over. Ballorig, wispelturig.  In het midden van het schooljaar bereikt ons een schrijven van een leerkracht. Veel hoofdletters:

​

Bij Sajjad sta ik met mijn rug tegen de muur.  WAT EEN INZET, DOORZETTINGSVERMOGEN, MATURITEIT.

Zonder enige voorkennis van elektriciteit, staat Sajjad nu op KOP in de praktijk.  Zijn oefeningen begrijpt hij, de schakelingen kan hij, ik zie hem de tijd die anderen verspelen nuttig gebruiken om de theorie elektriciteit in te halen en beter te begrijpen.

KORTOM: WAT BEN IK BLIJ DAT HIJ IN DE GROEP ZIT.

Heerlijk en een gevoelige snaar. We hielden onze harten vast en hij heeft het waargemaakt, veranderde zelfs naar een meer uitdagende richting. 

​

Nu duimen we voor Murat. Dat ook hij een hoogvlieger mag zijn. Niet letterlijk zoals laatst, toen de brandweer hem met de uitschuifbare kraan van op de metershoge rand van een voetbalkooi moest redden. Maar dat iemand hem echt ziet, niet alleen als koppig en moeilijk maar als de leergierige en vriendelijke gast die hij is. Dat bereiken we niet met goed genoeg. Dat komt door het begrip van Elke, de humor van Marcia, de gesprekken met Martine: wees jij maar de meest wijze.

Daarom doen we het dus.

​

(En een klein beetje voor de voldoening van het lamineren.)

KERST IN OKTOBER

​

Soms sneeuwt het in april en soms is het kerst in oktober. In de paarse OKAN-klas, waar leerlingen instromen, was het dit jaar achtereenvolgens kerst in oktober en Valentijn in november. Dat kwam door Sean.  Sean uit Bulgarije landde in de paarse klas begin oktober en bleef een paar maanden op de paarse planeet. De bedoeling was dat hij eerst een taalbad zou krijgen. Maar de taal drong niet door tot Sean, die in zijn eigen wereldje leeft. Een wereld waar taal niet per se de sleutel toe is. Sean die geluidjes uitstoot en steeds dezelfde handelingen stelt. Die groots durft dromen: een mooi pak dragen als een echte gentleman of een parachutesprong maken. 

​

Nederlands pikt hij niet op, ondanks diverse pogingen en tips van zijn mama. Maar in de eerste klas waar hij terecht komt, maken de leerlingen zelf een brugje naar zijn wereld . ‘Soeper’ en een duim opsteken, dat is hun codewoord om contact te maken met Sean. Als de leerlingen van de paarse klas zoals gewoonlijk doorstromen en een nieuwe groep vormen, blijft Sean achter. Ik vraag zijn ex-klasgenoten of het niet moeilijk liep met hem erbij. ‘Neeeen,’ zeggen ze, ‘we missen hem, we zijn hem gaan bezoeken.’

Als ik op 19 oktober nog eens langsga om te observeren, is het kerst in de nieuwe paarse klas. Er hangen slingers en er staat een kerstboompje. Geweldig van mijn collega’s dat dit kan. Sean heeft vandaag een baardje op zijn kin getekend. Ik zoek tussen mijn raadkaartjes naar prenten van speelgoed en kerst gerelateerde afbeeldingen. Ik praat over wat ik op de prenten zie. Sean neemt de kaartjes aan en tekent ze mooi over. Enkel ‘cadeautje’ herhaalt hij. Dat hij dat woordje de moeite waard vindt om in zijn wereld toe te laten, kan ik wel plaatsen. 

​

Ik heb Sean ondertussen een tijdje niet gezien. Na navraag blijkt hij er niet meer te zijn, het lukte jammer genoeg niet. De laatste lichting instromers bestaat grotendeels uit niet geschoolde minderjarigen met een rugzak. Voor de leerkrachten lag het moeilijk om klasregels uit te leggen terwijl iemand dwars tegen die regels inging. Voor de leerlingen was het een uitdaging zich te concentreren met vreemde geluidjes als stoorzender. Er wordt een nieuwe school gezocht voor Sean. Ondertussen blijft hij thuis bij mama.

Iedereen heeft gedaan wat hij kon en meer, er is geen gemakkelijke oplossing. Mama Sean vindt het jammer. Sean stond blijgezind op om bij ons school te lopen. Haar kan ik ook voelen.  Het roept herinneringen op aan de wereld van mijn broer waar ik kon in dolen, net als bij Sean. Het doet me denken aan de moeilijke zoektocht van vrienden met kinderen met een beperking. Samen met de andere betrokkenen maak ik mij zorgen. Want waar is die plaats waar Sean terecht kan en op maat zal worden opgevangen? Hebben wij in onze maatschappij ruimte en tijd voor die kinderen die het minst in vakjes passen? Zo ja, dat zou pas ‘soeper’ zijn.

OGEN, HANDEN, TAAL.

 

Stel je de kleur ogen voor van het  Afghaanse meisje op de bekende coverfoto van National Geographic*. Een speciale mix van doordringend groen en bruin. De achttienjarige Zami uit Afghanistan heeft net zulke ogen. 

Hij heeft geen zin om het observatieformulier voor lezen en schrijven in te vullen. ‘Dat is te moeilijk voor mij’, zegt hij met een wegwerpend handgebaar. ‘Ja, maar om werk te vinden is het toch belangrijk’, opper ik. Dat weet hij ook wel. Hij is al enkele jaren in België en mist zijn vrienden van een vorige school. Hij wil praten.

​

‘Mijn broer is dood’, zegt hij plots. ‘Volgende week.’ ‘Vorige week? Wat is er gebeurd?’ ‘Ik bel met mijn vader. Mijn vader heeft altijd contact met mijn broer. Nu antwoordt mijn broer al een week niet. De Taliban vermoorden iedereen. Weet je wat er in Afghanistan gebeurt? Wil je Facebook zien?’ Ik zeg van niet, maar dat ik het nieuws volg. Ik ben te teerhartig voor de beelden uit oorlogslanden die ze me soms ongevraagd voor ogen houden. 

‘Heb je hier dan geen vrienden? Hier zijn toch ook veel Afghaanse jongens’, zeg ik. De blik in die groenbruine ogen maakt duidelijk hoe dom die opmerking is. ‘Een hand heeft vijf vingers’, zegt hij, en hij spreidt zijn vingers om het me duidelijk te maken. ‘Niet iedereen uit Afghanistan is hetzelfde.’ Ik bedenk me dat taalzwak een relatief begrip is.

Zami is veel verloren, Zami zoekt. De enige keer dat zijn gezicht oplicht, is als hij vertelt over zijn kleine broertje in het verre Afghanistan. 

​

Misschien zou hij hier ook grote broer kunnen zijn. Bijvoorbeeld van  Said uit zijn klas, die twaalf is maar hoogstens zeven lijkt en  om op te eten is. Maar die heeft al grote broers. En een grote zus die van wanten weet: Roshan. De ouders van het gezin zijn deze zomer niet terug geraakt uit Kabul toen ze ginds familie bezochten. ‘Hoe gaat het?’ vraag ik Roshan, die ik ook wel eens rockstar noem. Ze heeft immers meer lef dan een Maneskin bandlid, leert goed en runt thuis een groot deel van het huishouden.

‘Goed’, zegt ze. Ze wil er niet over praten, al merkt haar klasleerkracht dat haar blik vaker afdwaalt.

​

Een tijdje geleden gaf ik een praatje voor een groep lesgevers aan anderstaligen. Er ontstond een geanimeerde discussie. Enkelen vonden dat het niet kon, over conflictsituaties praten in de les. De klas moet een neutrale zone zijn. Ik gaf aan dat het onderwerp vaak ongevraagd door gaten en kieren kruipt. Zoals laatst nog, toen we het hadden over hun thuisstad en ook daar de Taliban de hoek om sloop. Dat het er van afhangt hoe veilig de klasgroep op dat moment aanvoelt. Soms moet het kunnen. En ja, soms is het veiliger om kaboom te spelen of ‘de bom’. Zonder enige gevaar op reële ontploffing. 

Bij twijfel kan je het één en ander afleiden uit  ogen en handen, die spreken een taal op zich.

 

*Steve McCurry

GOED/ NIET GOED.

 

Het zijn de laatste uren voor de vakantie. Aan de schoolpoort bots ik op Amir van groep 1. Hij is op weg naar mijn collega. ‘Hoe gaat het’, vraag ik welgezind. ‘Niet goed’, knort hij. ‘Lies niet goed. Van jou en mevrouw.’ ‘Wat bedoel je?’ , informeer ik nietsvermoedend. ‘Lezen niet goed?’. ‘Nee’, antwoordt hij en toont op Google Translate: ‘les’.  Les niet goed, dus. Amir is een intelligente, ambitieuze jongen. Leren lezen en schrijven, daar hoort voor hem geen praten bij. Godbetert spelletjes. Ik moet dat kunnen plaatsen, maar mijn vermoeide ego heeft even een pauze nodig. 

​

Vervolgens: na een uurtje werken met groep twee klopt de vakantie aan. De rek is uit de les. Net als uit de mondmaskers. Het ene is verdwenen, het andere bungelt onder de neus. Is er niets goeds aan een mondmasker? Toch wel. Dat het je beschermt tegen corona. Dat het een litteken verstopt of puistjes. Dat de discussie over hoofddeksels op school op de achtergrond verdween. Want is het niet vreemd te vitten over een lap stof op het hoofd als iedereen er eentje om de mond heeft? Verder: leve de dag dat we ze met recht en reden definitief kunnen verbranden*. 

​

‘Hebben jullie gehoord wat er in Rusland gebeurde?’, vraag ik. Want als we toch gaan praten, waarom dan niet over het wereldnieuws. ‘Rusland niet goed’, zegt Moussa. ‘Amerika ook niet goed.’ ‘Niet goed’ is sowieso Moussa’s stopzin, maar vandaag turf ik die wel bijzonder veel. Ik vraag wat er scheelt. Volgens Abdul is het de liefde. ‘Meisjes niet goed’, zegt Moussa. Ik voel dat het onderwerp even gevoelig ligt als wereldpolitiek en word gered door de bel.

​

‘Het was een goed gesprek met je papa, toch’, pols ik bij het buitengaan. Vorige week kwam Moussa’s papa langs. Het ging over moeilijk leren en gedrag. ‘Papa niet goed’, schudt hij het hoofd. Ik overloop in gedachten het gesprek nog eens. Het schuurde wel toen de man over de problemen met zijn ex-vrouw begon. Moussa mist immers zijn biologische mama. Misschien is het vergezocht, maar plots bedenk ik mij welke rol loyauteit kan spelen. Hoe het, als je geprangd bent tussen twee strijdende mogendheden, niet meer duidelijk is wat goed is en wat niet. Ik laat het voorlopig gaan.

’s Anderendaags loopt er een Whatsappberichtje van Moussa binnen: Ik fitness    .

Komt goed. Mijn vakantie kan bijna beginnen. 

 

*zie column Les 216  : De Post Corona wens van Sebastiaan

bottom of page